Driehoekshandel
Vanuit Nederland vertrekken in de zeventiende en achttiende eeuw zeilschepen beladen met wapens, buskruit, drank en textiel over de Atlantische Oceaan naar West-Afrika. Daar aan de kust onderhandelen de Nederlandse kooplieden met Afrikaanse tussenhandelaren. De Nederlanders bieden de goederen aan die ze hebben meegebracht, de Afrikanen hebben mensen in de aanbieding. Die worden aan de Nederlanders verkocht als slaaf.
Als de Nederlanders genoeg slaven hebben ingekocht, vertrekken ze met de lading menselijke handelswaar naar CuraƧao, Sint Eustatius en Suriname. Daar verkopen ze de slaven aan plaatselijke slavenhouders. Die hebben plantages waar ze slaven suiker, koffie, katoen, cacao of tabak laten produceren. Deze luxe spullen zijn namelijk zeer gewild op de Nederlandse markt. Nu de schepen leeg zijn, kunnen de Nederlanders al deze producten inschepen voor de Nederlandse markt. Met volle lading zetten de schepen koers naar Nederland. Ze hebben dan een complete driehoek gevaren: van Nederland naar West-Afrika, van West-Afrika naar het Caribisch gebied, en van het Caribisch gebied terug naar Nederland. Daarom heet dit de driehoekshandel.