Adam vlucht stiekem

Het verzet
anno
1833-1843

Alles voor de liefde

Adam is een slaaf op de plantage Vrouwenvlijt aan de Hoer Helenakreek. In de laatste tien jaar voor zijn dood in 1843 wordt hij er wel acht keer op betrapt dat hij zonder toestemming van de plantage is weggegaan. In het plantage-archief staat hij daarom omschreven als ‘den bandieteneger Adam’. Niets kan hem tegenhouden. Steeds weer wordt hij na een paar dagen opgepakt op dezelfde plantage: Vriendsbeleid & Ouderszorg, op nog geen kilometer afstand van Vrouwenvlijt. Het is dus zeer waarschijnlijk dat hij daar een partner heeft bij wie hij langer dan een nacht wil slapen.

Elke keer weer krijgt Adam zweepslagen en elke keer weer wordt hij een tijd vastgeketend. Vlak voor zijn dood zit hij opnieuw ‘in de zware bandieteboeij’. De plantage-eigenaar is duidelijk niet blij met zijn gedrag. Behalve dat het onrust geeft, levert het ook vertraging op in het plantagewerk en kost het dus geld. Sterker nog, iedere keer kost het vier gulden om een militair Adam een afstraffing te laten geven, bovendien wordt er iedere keer drie gulden ‘vanggeld’ verdeeld onder de mede-slaven die Adam hebben helpen gevangen nemen, en een hals- en een voetboei met twee hangsloten kost tien gulden. Zo’n actie, hoe onschuldig eigenlijk ook, kost de plantage-eigenaar dus behoorlijk wat.

Zijn mensen als Adam een uitzondering?

Nee, Adam is niet de enige. Ook Hendrik en Cupido worden in dezelfde tijd meerdere keren op een naburige plantage opgepakt. En ook Zondag, Johannus, Daantje, Kwasi, Apollo, Doroe, Carl, George, Alex, Premier, December, Hazard, Adelbert, François, Madelijntje, Philippina, Charlotte, Agatha  en Catootje worden allemaal een keer gevangen en gestraft.

Dat wil zeggen dat in ieder geval 21 van de ongeveer 110 volwassenen op Vrouwenvlijt in die tien jaar een stap zetten waarvan ze heel goed weten dat ze er zwaar voor zullen worden gestraft. Zelfs François, die in november 1839 nog vanggeld krijgt voor het oppakken van Cupido, wordt in mei 1841 gevangen genomen in de moestuinen van Spieringshoek, enkele plantages verderop.

Het gebeurt vaak dat een slaaf wegglipt om op een andere plantage op bezoek te gaan. Veel slaven hebben namelijk een partner op een plantage in de buurt, omdat lang niet iedereen een geliefde op de ‘eigen’ plantage kan vinden. Maar wie wordt betrapt, kan tot wel tachtig zweepslagen krijgen ‘op het onderlijf en op geen andre plaatse des lichaams en wel los offte ook wel staande teegens een paal off post gebonden’.

Als je dat weet, is het wel heel bijzonder dat mensen als Adam het er toch op wagen. Dat betekent dat de geestkracht van de mensen groot blijft, ondanks de grote hardheid van de slavernij. Ze blijven zich verzetten tegen de beperkingen van hun vrijheid. Dat kan relatief klein verzet zijn, zoals een paar nachten wegglippen naar een andere plantage, of groot verzet, zoals een gewapende opstand.

Hoe vaak kwamen slaven in opstand?

Dat weten we niet precies, want we kennen alleen de verhalen over opstanden die door de plantage-directeuren zijn opgeschreven in de plantage-boekhouding. In juli 1750 is er bijvoorbeeld een opstand op de plantage Hato op Curaçao. Gouverneur Faesch schrijft daarover dat op zondag 5 juli een groot aantal slaven uit de stad en van andere plantages stiekem naar Hato gaan en zich daar ‘stilletjes in de bosschen op de bergen verbergen’. Maandagochtend bestormen ze de plantage vanaf de heuvel met geweren, bijlen, kapmessen en houwelen, die de opstandelingen kennelijk ergens hebben buit gemaakt. Ze bezetten de plantage en doden iedereen die zich verzet, ook een aantal slaven.

Pas op dinsdagochtend bereikt het nieuws de stad en stuurt Faesch er een grote troepenmacht op af. De opstandelingen worden neergeslagen en 47 van hen worden gevangen gezet. Er waren veel meer opstandelingen, maar in de strijd is een deel gedood, een deel heeft weten te ontsnappen en is ongemerkt naar zijn eigen slavernijplek teruggekeerd, een deel is met vrouw en kinderen in zee gesprongen. In de grotten bij Hato vinden de militairen nog enkele tientallen doden, waarvan Faesch vermoedt dat zij zelfmoord hebben gepleegd. Blijkbaar vinden sommige slaven alles beter dan terug in slavernij te moeten, of te moeten lijden zoals de 34 ter dood veroordeelde opstandelingen. Zij worden eerst langdurig gemarteld en daarna geradbraakt en onthoofd. Dat gebeurt met degenen die als de leiders van de opstand zijn aangewezen: Maisa, Kwaku, Sante, Jananiru, Kwau en de vrouw Amba.

Winnen slaven ook opstanden?

Met hoeveel mensen de opstandelingen ook zijn, het is voor hun onmogelijk om de goed bewapende koloniale militairen definitief te overwinnen. Bovendien maakt de overheid in alle slavenkolonies altijd handig gebruik van verdeel-en-heers-methoden. Ze stimuleren bijvoorbeeld slaven om plannen voor een opstand te verraden door ze hoge beloningen en vrijheid te beloven. En ze vormen legertjes, zogenaamde vrijkorpsen, met vrijgemaakte slaven als soldaten. In Suriname heet dit vrijkorps ook wel Redi Musu, naar hun rode mutsen. Met name deze soldaten worden ingezet tegen hun voormalige lotgenoten. Dat is expres, om de opstandelingen te ontmoedigen.

Stoppen de slaven met hun verzet?

Nee, er zijn voortdurend opstanden en oproeren. Ondanks de gruwelijke straffen die de opstandelingen van Hato hebben gekregen, probeert op Curaçao al een maand later opnieuw een groepje een opstand te ontketenen, en zeven maanden later weer, nu op plantage Zorgvlied. Beide keren zijn de militairen er snel en met velen bij, en wordt het oproer meteen neergeslagen.

In Suriname gaat het net zo. Zo komen halverwege de achttiende eeuw enkele honderden slavenarbeiders van een heel aantal plantages in het Tempati-gebied in opstand. Ze maken duidelijk:‘wij willen van nu af aan meester weesen, de blancke(n) binnen lang genoeg meester geweest’. Duidelijker kan het niet. De opstand wordt niet neergeslagen, maar loopt na een tijd vanzelf af omdat de meeste opstandelingen wegtrekken en bij de Marrons, gevluchte slaven in het binnenland, gaan wonen.