1800-1950
Schrijvers over rouw
‘Alle schrijvers over Suriname spreken over de lange plechtigheden der slaven na een sterfgeval,’ schrijft broeder Fulgentius (1897-1982) in een van zijn artikelen over de katholieke missie in de kolonie. De Nederlandse missionaris en onderwijzer heeft gelijk: de dood spreekt tot de verbeelding van allerlei schrijvers, zendelingen, bestuurders en avonturiers die door de tijd heen voet zetten op Surinaamse bodem.
Ze schrijven vooral over de ‘zeeden en gewoonten van de heidensche Afrikaan’ en misschien nog wel het meest over de manier waarop Surinaamse slaven en hun nazaten sterven, begraven en rouwen. Zij maken met verbazing en weerzin melding van herrie, getrommel, geschreeuw en ‘demonisch gebrul’ bij de zogenoemde dodenfeesten of dodendansen. Beschrijvingen staan bol van rouwenden die schuimbekkend op de grond vallen, stuiptrekkingen krijgen en de hele buurt bij elkaar schreeuwen.
De (voormalige) slaven zelf hebben niets over hun rituelen opgeschreven. Omdat geschiedenisboeken voor het grootste deel gebaseerd worden op geschreven bronnen, bepalen die bronnen sterk het beeld dat we hebben van hoe het vroeger eraan toeging tijdens Afrikaanse rouwrituelen. We moeten ons dus realiseren dat we, als we die bronnen lezen, door de bril kijken van de witte mensen van toen.
Wat vinden de witten zo erg aan de rouwrituelen?
Een andere schrijver denkt zelfs dat de slaven geen verdriet hebben wanneer een familielid overlijdt.
De witte schrijvers besteden niet alleen aandacht aan hoe luidruchtig slaven hun verdriet uiten bij een sterfgeval. Velen benadrukken ook het ‘feestelijke’ karakter van de dood bij de rouwrituelen. Sterker nog, vaak heeft juist dát de meeste belangstelling. Zo schrijft de bestuurder Adriaan Lammens vroeg in de negentiende eeuw dat een begrafenis op een plantage niet alleen gevierd wordt met huilen en schreeuwen, maar ook met het vertonen van grappen.
Een andere schrijver denkt zelfs dat de slaven geen verdriet hebben wanneer een familielid overlijdt: de dood is volgens hem een gelegenheid tot ‘feesten en dansen’. Iets van die indruk klopt wel. In het Sranantongo kent men bijvoorbeeld nog steeds de uitdrukking ‘pe dede de, a dape lafu de’ (‘waar de dood is, daar wordt gelachen’).
Vooral geestelijken en gezagsdragers zijn negatief over de uitbundige dodenfeesten. Niet alleen vinden ze het een probleem dat die met dansen en grappen gepaard gaan, maar ook dat er tijdrovende en verkwistende drinkgelagen bij horen.