Familie
verhalen

Familie Fakkel

fakkel_138

Op zoek naar haar Surinaamse voorouders kwam Marie-Claire Fakkel veel interessante vrouwen én mannen tegen. Twee opmerkelijk streke vrouwen uit haar familiegeschiedenis zijn Maria Margaretha Smith (Lady Smith) en Harriëtte Fakkel.

Lady Smith is in slavernij geboren in Barbados, en als vrije vrouw in Suriname overleden, dertien jaar vóór de Emancipatie. Harriëtte Fakkel werd in Commewijne, Suriname geboren als vrije vrouw in 1873, het jaar dat aan de periode van staatstoezicht een einde kwam.

Voordat ze de tot nog toe bij haar bekende puzzelstukjes uit het levensverhaal van deze vrouwen deel, gaat ze eerst even terug naar haar eigen jeugd. “Geboren in 1959 in Suriname groeide ik in de jaren ’60 op in Paramaribo, totdat ons gemengde Surinaams-Nederlandse gezin tegen 1968 naar Nederland verhuisde. Als kind al was ik geïnteresseerd in mijn voorouders, zowel die van de kant van mijn Surinaamse vader als die van mijn Nederlandse moeder.”

Juist omdat mijn ouders zelf weinig konden vertellen over de familiegeschiedenis viel ik de nog levende grootouders, (oud-)ooms en (oud-)tantes vaak lastig met allerlei vragen. Nu weet ik dat sommige vragen die ik stelde eigenlijk wat ongepast waren voor de normen en waarden van de oudere generatie. Natuurlijk was ik nieuwsgierig naar alles en iedereen, hoe ’t zo gekomen was, en vooral hoe dat zat met mijn Afrikaanse voorouders die tot slaaf gemaakt waren. Wie met wie was, al of niet getrouwd, en waarom.

Mijn fantasie

fakkel_063 De Surinaamse opa en oma.

Marie Claire over haar grootouders

Marie-Claire vertelt: “Op 10-jarige leeftijd was in mijn ogen mijn gepensioneerde, Surinaamse grootvader zo oud, dat hij zelf de periode van slavernij nog meegemaakt moest hebben. “Nee hoor, zo oud ben ik niet” was opa’s lachende antwoord op mijn vragen, en verdere uitleg kwam er niet. “Nee”, ook lachend, “zijn moeder ook niet, en nee, zijn grootmoeder had ook niets met slavernij te maken gehad”. Eigenlijk was er helemaal niets te vertellen over slavernij en de familie Fakkel. Huh? Stamde ik dan toch af van mijn helden, de marrons in het Surinaamse binnenland? En ook daarop was het antwoord weer een  lachend “nee hoor”, punt.  Ook de familie van mijn Surinaamse grootmoeder had niets met slavernij te maken gehad, zo werd mij verteld.”

“Of nee, eigenlijk jok ik, het is niet waar dat het expliciet zo werd gezegd. Door de vage, ontwijkende antwoorden, de ontkennende antwoorden en het gelach als reactie op mijn vragen, had ik de voor mij zelf meest logische invulling gegeven aan ons verleden. Mijn conclusie was dat toevallig in de families van mijn creoolse grootouders geen sprake van slavernij was geweest. In mijn fantasie ontstond een beeld van Afrikaanse voorouders die uit vrije wil naar Suriname waren gekomen. Op één of andere manier torsten wij het slavernijjuk niet met ons mee, zo leek het. Waar van Afrika wij dan kwamen, of hoe, dat kon ook niemand me vertellen. Behalve mijn vader dan, die mij ervan verzekerde dat we afstamden van Afrikaanse prinsen en koningen. En natuurlijk geloofde ik hem, en wie weet zal ooit blijken dat mijn vader gelijk heeft gehad.”

ROOTS-FILM-facebook

“Toen ik tiener was, begon ik steeds sterker te twijfelen. Het beeld in mijn hoofd dat ik af moest stammen van vrije Afrikanen van koninklijke bloede die ervoor gekozen hadden zich in Suriname te vestigen verdween geheel door de serie “Roots”** die rond mijn 18e of 19e levensjaar (ik zat in de eindexamenklas) op de Nederlandse televisie werd uitgezonden. Toen bekende mijn vader uiteindelijk dat hij ’t eigenlijk ook helemaal niet echt wist hoe ‘t zat. De Surinaamse studenten in Nederland hadden ’t in zijn tijd vaak met elkaar gehad over de prinsen van Dahomey en de Ashanti koningen. Dat het dus heel goed mogelijk zou zijn dat wij daarvan afstamden, en ja, ik had zo graag antwoord op mijn vragen gewild, dus daarom…”

Zelf op onderzoek…

fakkel_041De Nederlandse grootouders van Marie Claire haar moederskant die ze helaas nooit gekend heeft.

Vele jaren later, ongeveer acht, negen jaar geleden ben ik serieus begonnen met de genealogie van mijn families. Zo ontdekte ik vrij snel dat de grootmoeder en eerdere voorouders van mijn Surinaamse grootvader in de 19e eeuw in slavenstatus woonden en werkten op plantage Alkmaar (Goedoefrou) in Commewijne. Deze plantage was in de 18e eeuw het bezit geweest van een naar Duitsland uitgeweken Franse hugenoot (Charles Godefroy) bij wie voorouders van mijn Surinaamse grootmoeder nog in slavernij waren geweest, en er zijn aanwijzingen dat deze Surinaamse familie destijds ook via bloedverwantschap aan de Europese Godefroy’s gelieerd raakte.

Plantage Alkmaar
Ik zag dat de plantage Alkmaar ooit was begonnen door een Nederlandse landmeter uit Alkmaar, met dezelfde achternaam als mijn Hollandse moeder, Hengeveld. Hoe dan ook, toeval of niet, die verschillende lijntjes naar Plantage Alkmaar, mijn Surinaamse familie was er bij geweest, bij de slavernij, zo ontdekte ik. In dezelfde tijden waren mijn voorouders van moederskant hardwerkende arbeiders en ambachtslieden in Gelderland.

Verschillende rollen
Bij de Emancipatie in 1863, waren allerlei voorouders aanwezig in verschillende hoedanigheden, in verschillende rollen. Als vrijgemaakte slaven, als slavenhouders, en zelfs als tolk. Eerder, vóór 1863, zijn voorouders er ook bij, verbonden met en deel uitmakend van de Surinaamse samenleving. Zij waren bij allerlei manumissies als gemanumitteerde, vrijlater of borg.

Ook inheemse roots
Mijn familie is zo Surinaams al het maar kan, in de 21e en de 20e eeuw, de Engelse tijd, de gehele 19e eeuw, de 18e eeuw, tot heel ver terug als ik de Indiaanse lijnen helemaal terug zou kunnen volgen. Inmiddels zijn er sterke aanwijzingen dat ook Indiaanse voorouders tot slaaf zijn gemaakt.

Van fruitteelt naar Chinese winkel

Ook Harriëtte blijft aanvankelijk met haar partner, een voormalige Chinese contractarbeider op het platteland hangen, eerst Commewijne, dan Cottica, en mogelijk ook district Para. Het is en blijft een moeizaam bestaan, en ze besluiten daarom hun geluk dichter bij de stad te beproeven, waar ze zich uiteindelijk vestigen aan de Hernhutterstraat (Toen nog district Beneden Suriname) waar Harriëtte groente en fruit verbouwde op twee lange, smalle percelen, en haar Chinees een eenvoudig winkeltje aan huis begon. Je kon er bijvoorbeeld draadjes garen kopen, precies zoveel je nodig had, en allerlei dingetjes per stuk. Maar ook het voedsel dat Harriëtte verbouwde werd in de winkel van haar Chinees verkocht. Toen hij er niet meer was verkocht zij haar waren op de markt.

De kinderen van Harriëtte kregen het weer iets beter of veel beter dan zij het had gehad, mede dankzij het genoten onderwijs. In de familie is er geen eenstemmigheid onder de vorige generaties over de mate van armoede en de geleidelijk groeiende welvaart die zij hebben zien ontstaan in de familie. Er blijken toch interpretatieverschillen en ervaringsverschillen te zijn tussen oudere en jongere kinderen, of tussen de ene en de andere tak van de familie.

“Ik kan me heel duidelijk herinneren dat mijn grootvader zijn achtergrond zonder schaamte duidde als arm en plattelands. Hij zag zichzelf als een uit de klei getrokken Surinamer die een beetje geluk had gehad, zelf gedisciplineerd was geweest, en vooral veel te danken had gehad aan zijn hardwerkende moeder, de eerste vrijgeboren voorouder in zijn afstammingslijn. En hij verzweeg nooit het steuntje in de rug die hij in zijn jonge jaren kreeg van een voormalige onderwijzeres, toevallig een telg uit een gegoede Rotterdamse familie. Mede dankzij haar betrad hij kort na W.O. I de Nederlandse bodem met zijn eigen ambitie én met uitstekende introductie- en aanbevelingsbrieven. Hoe het hem in Rotterdam verging, de avonturen die hij hier beleefde, de vriendinnen en de vrienden die hij maakte, onder andere de bekende Afrikaanse bokser “Battling Siki” is een mooie tori voor een andere gelegenheid.”

Klassenfoto

Wie was Lady Smith?

Dankzij een oude brief die haar tante Yvonne Heide gevonden heeft, is er veel bekend over de overgroot moeder van haar Surinaamse grootmoeder, Alma Charlotte. Deze overgrootmoeder was Mary Magareth Smith (1775/77 – 1850). Zij is tijdens het Engels tussenbestuur (1808 – 1816) in slavernij samen met haar dochters Catherine Jeane, Regina Charlotte en zoon Thomas Godlieb Smith vanuit Barbados naar Suriname meegekomen. Mary Margareth is in Suriname in 1816 vrijgemaakt. Fakkel: “Ik veronderstelde zelf dat zij de naam van haar voormalige eigenaar of vrijlater heeft aangenomen, al hoorde ik via via dat volgens het genealogisch onderzoek van een andere nakomeling zij in Barbados al getrouwd zou zijn geweest met een vrije, zwarte man genaamd Smith.”

“Of deze informatie klopt heb ik nog niet bevestigd gezien, en rondom haar Surinaamse manumissie moet ik ook nog nader onderzoek doen. Hoe dan ook, rond 1816 is Mary Margareth Smith een vrije zwarte vrouw, een vrije negerin die als Missie Peggie aangesproken wordt. Tegen 1828 heeft zij een logement in de Jodenbreestraat, en haar dochter Catherine Jeane, bekend als Missie Kettie Peggie, heeft verschillende bedrijven in en bij de Jodenbreestraat: een bakkerij en een mandenmakerij. Kortom: deze dames, moeder en dochter, zorgen voor bedrijvigheid en verdienen als vrije, ondernemende vrouwen de kost bij elkaar voor henzelf en hun gezinnen.”

Geen buitenvrouwen, maar buitenmannen

“Mannen zijn er wel, maar niet als brave, inwonende huisvaders en kostwinners. Nee, voor zover ik het zie hadden de dames Smith, moeder én dochter, in Suriname liaisons en amourettes met getrouwde Europese heren. Ik weet dat het gebruikelijk is om zulke vrouwen dan als buitenvrouwen te zien, maar ik bekijk het graag andersom. Vanuit het gezichtspunt van een ondernemende, vrije vrouw hielden de dames Smith het met heren die niet bij hen inwoonden, buiten de deur mannen, buitenmannen dus.”

 

Studentenkamer van pa

Kroegtijgerinnen en zakenvrouwen

fakkel_092 Bruiloft van haar ouders. Afstamelingen Mary Margret Smith

Maria Margaretha Smith, missie Peggie, werkte vooral met haar dochter Catherine Jeane, missie Kettie Peggie, samen. Beide dames hadden eigen ondernemingen die elkaar konden ondersteunen. Hierbij wil ik vooral het logement van Mary Margareth naar Barbadaans model noemen. Dit was aanvankelijk gevestigd aan de Jodenbreestraat en later aan de Saramaccastraat. Zij was niet de eerste “Barbadaan” met een dergelijk bedrijf in Suriname. Een zekere Mary Bella Green voerde in Paramaribo al in 1811 een logement zoals zij dat ook ooit in haar eigen land had gedaan. (In het boekje “Sranan’ famiri” van  Pieter Bol en Jean Jacques Vrij kun je op pagina 15 t/m 17 het één en ander lezen over de Engelse aanwezigheid in Suriname, onder andere over Mary Bella Green en Mary Margareth Smith.)

“Op Barbados waren al in de 18e eeuw kroegen en herbergen grotendeels in handen van vrije, gekleurde vrouwen. Deze etablissementen werden bezocht door Europese mannen die het eiland bezochten. Zoals dat dan gaat hadden deze heren in hun eenzaamheid weleens behoefte aan aangenaam vrouwelijk gezelschap. De eigenares van het etablissement, de gastvrouw, arrangeerde dan een leuke blind date waarvoor uiteraard bemiddelingskosten verschuldigd waren. Vanzelfsprekend moest voor de kostbare tijd van zijn date ook worden betaald.

fakkel_057 Rechts op de foto de vader van Marie-Claire. Foto kids in badkleding

Of de dienstverlening in het logement van Mary Margareth Smith naast een gerieflijke kamer en lekker eten naar Barbadaans voorbeeld was uitgebreid met het regelen van afspraakjes voor de gasten, dat vertellen de archieven en de bronnen niet. Het zou me niet verbazen als dat inderdaad zo is geweest. Ook al heeft haar dochter een Catharine Jeane een korte amourette gehad met een gast uit Nederland, de dames zelf onderhielden stabiele, langdurige relaties met in Suriname woonachtige heren, dichtbije buitenmannen dus.  En buitenmannen, hoe leuk of hoe vrijgevig die ook kunnen zijn, die zijn er wel, maar toch ook weer niet. In zo’n situatie draagt de vrouw toch haar eigen leven en dat van de haren, bij voor- en tegenspoed.”

Naast voorspoed waren er ook financieel moeilijker tijden, waardoor het liquideren van eerder verworven bezittingen, onroerend goed, nodig was om schulden te voldoen. Zo was er de grote brand van Paramaribo waar ook de bedrijven van Missie Peggie en Missie Peggie Kettie een tik van meekregen waardoor er verhuisd moest worden van de Jodenbreestraat naar de Saramaccastraat.

Het beeld dat gekleurde en zwarte vrouwen met bezittingen in de 18e eeuw hun rijkdom of relatieve welvaart te danken hadden aan Europese heren is al door Cynthia McLeod weersproken in haar studie over Elizabeth Samson. “Ik kan het niet op dezelfde manier bewijzen, maar ik heb het sterke vermoeden dat ook in de 19e eeuw vrouwen als Mary Margareth Smith en haar dochter Catharine Jeane “zusters waren die het (vooral) zelf deden”. Door het overlijden van haar dochter Catharine Jeane in 1839 werd Mary Margareth Smith een echte mater familias met zorg voor haar inwonende kinderen én kleinkinderen Petzoldt, Guljé en Binz. Ook de Surinaamse familienaam Valois Smith wordt gedragen door nakomelingen van Mary Margareth Smith.”

Terugblik eigen jeugd

Marie Claire Fakkel is zelf opgegroeid in de jaren ’60 en ’70. In de jaren ’60 woonde zij nog in Suriname met haar ouders en broertje. Als ze naar deze foto’s kijkt herinnert ze zich die tijd nog goed. En hoe ervaarde ze het om naar Nederland te verhuizen?

Hardwerkend maar de één meer geluk dan de ander

“Lady Smith, geboren in slavernij, heeft als hardwerkende vrouw na haar manumissie in relatieve welvaart kunnen leven. Het is niet helemaal duidelijk hoe lang het heeft geduurd voordat missie Peggie het goed voor elkaar had, en of er mogelijk een beetje geluk in de vorm van een erfenis is geweest die een mooie opstart gaf. Een eeuw later werd mevrouw Fakkel weliswaar als vrije vrouw geboren, en toch heeft zij het grootste deel van haar leven als hard werkende vrouw in relatieve armoede doorgebracht. Een zwarte vrouw zoals er velen zijn geweest in Suriname, toen en nu.”