1829
Jacquelina van Driesveld
PARAMARIBO – Uit het politieverslag: “Het was op zaterdag vier juli 1829 ’s avonds tussen acht en half negen, dat ik geroepen werd door de slavin Jacquelina, afkomstig van plantage Driesveld en werkzaam als huisbediende in het huis van mijn vader, Rudolph Hendrik van Halm. Zij verzocht mij onmiddellijk naar het huis van mijn vader te gaan omdat hij onwel was geworden. Hij moest onophoudelijk braken en was zeer benauwd. De staat waarin hij verkeerde was van een zeer verdachte aard, omdat ook de vrije negerin Mimi in dezelfde staat verkeerde…”
Dit politieverslag is het begin van het verhaal van de jonge slavin Jacquelina. In juli 1829 – ze is dan waarschijnlijk een tiener – besluit zij haar meester Van Halm te vergiftigen door rattengif in zijn kopje warme chocolademelk te doen. Kokkin Mimi, die meestal het avonddrankje voor Van Halm klaarmaakt, heeft het niet in de gaten en neemt nietsvermoedend zelf ook een slokje. Zowel Mimi als Van Halm voelen zich al gauw niet lekker. Al snel wordt ontdekt dat Jacquelina achter de vergiftiging zit. Waarom heeft ze het gedaan? Ze bekent: Van Halm haar heeft verboden om haar vriendje te zien. Ze heeft haar meester verschillende keren om toestemming gevraagd, maar steeds zegt hij nee. Ten einde raad heeft ze besloten hem te vergiftigen. Ondanks dat Van Halm en Mimi de vergiftiging allebei overleven, wordt Jacquelina in 1830 ter dood veroordeeld. Jacquelina is dan nog maar een kind.
Worden Afrikaanse kinderen ook als slaven verkocht?
Kinderen op een Brits slavenschip. Bron: George L. Sulivan, Dhow chasing in Zanzibar waters and on the eastern coast of Africa (London, 1873), facing p. 180.
Ja, maar of ze geliefder waren dan volwassen is onduidelijk. Volgens sommige bronnen zijn kinderen zeer gewild in de plantage-economie, omdat ze goedkoper zijn dan volwassenen. Bovendien hebben ze hun fysiek mee. Handelaren kunnen veel kleine lichamen in de bootruimte stouwen. Kleuters, peuters en zelfs zuigelingen worden ingescheept. De moeders zijn er lang niet altijd bij, zodat een schip veel kinderen en weinig vrouwen kan bevatten. We denken dat jonge Afrikanen bij aankomst in de kolonie niet meer worden beschouwd als opgroeiende kinderen, maar als jonge mensen die onmiddellijk kunnen worden ingezet voor slavenarbeid.
Menig slavenschip moet dus veel kinderen aan boord hebben gehad. Zo bestaat de lading van twee schepen van de West-Indische Compagnie, de Brandenburg en de Johanna Maria, in 1688 voor meer dan dertig procent uit jonge kinderen. De Rusthof van de West-Indische Compagnie heeft in 1734 honderd baby’s en peuters aan boord, op in totaal 716 Afrikanen. Dit schip doet er drie maanden over om zijn bestemming te bereiken. Bij aankomst is de helft van de slaven overleden, waarschijnlijk vooral de baby’s.
Andere bronnen beweren dat planters helemaal niet op kinderen zitten te wachten. Ze willen slaven na aankoop meteen kunnen inzetten, anders moesten ze nog jaren worden verzorgd zonder dat ze productief waren. Uit een steekprpoef van 36.000 verscheepte Afrikanen blijkt dat op WIC schepen de verdeling was: 59% man, 30% vrouw, 11% kind; op vrijhandelsschepen resp. 45%, 33% 23%. Onder kinderen wordt hier iedereen bedoeld jonger dan 14 jaar. Jongeren rond de leeftijd 14/15 jaar zijn natuurlijk wel aantrekkelijk, want kunnen gelijk aan het werk en hebben een relatief lang leven van productie voor de eigenaar voor zich.