1767
Alida en Susanna
Elke dag kijkt planter Frederik Stolkert verlekkerd naar de weelderige blote borsten van Alida wanneer ze hem aan tafel bedient. Alida is de jonge en mooie huisslavin van Frederiks vrouw, de rijke Susanna du Plessis. En zoals dat gebruikelijk is voor slavinnen, draagt Alida alleen een omslagdoek om haar heupen – haar bovenlijf is altijd bloot.
Frederiks gedrag maakt Susanna woest. Op een dag is ze het helemaal zat. Ze snijdt Alida haar borsten af, stooft ze in een pan en dient ze op een afgedekt bord op voor haar nietsvermoedende echtgenoot. Zodra hij het deksel optilt om zich te goed te doen aan de warme maaltijd die hij verwacht, beseft hij met afschuw wat voor iets gruwelijks zijn vrouw haar slavin heeft aangedaan.
Alida sterft aan haar verwondingen. En hoewel ze zich niet heeft kunnen verweren, is ze het symbool geworden van de trotse, onverzettelijke slavin, die ondanks alle vernederingen niet helemaal klein te krijgen is.
Tot 1879 blijft het zwarte vrouwen toegestaan zich halfbloot te kleden, al doen in Paramaribo de meesten dat dan al lang niet meer. In dat jaar wordt wettelijk bepaald dat vrouwen buiten hun huis niet meer ongekleed rond mogen lopen. Ze moeten nu minstens ‘met een rok of paantje en jak of japon’ gekleed zijn. De eerste koto stamt vermoedelijk uit die tijd.
Wat is een koto?
Wist je dat er naast traditionele ook moderne koto’s zijn? Bekijk een video van een koto modeshow, waarin de verschillende stijlen langs komen.
Een koto is het traditionele kostuum dat Surinaamse vrouwen in slavernij dragen. De koto bestaat uit een of meer lagen van wijduitstaande rokken tot over de knieën. Het bovenste gedeelte is een blouse, waarover een jakje wordt gedragen. De rug wordt opgevuld met een soort kussen, zodat het jakje ook wijduit staat. Pronkstuk van de koto is een bijzonder gevouwen hoofddoek die angisa wordt genoemd.
De koto wordt vooral in de stad Paramaribo gedragen. Sommigen beweren dat het kostuum bedacht is door jaloerse plantagemeesteressen om het bevallige lichaam van jonge slavinnen te verbergen. Of dat nou waar is of niet, vast staat dat de slavinnen zich behoorlijk weten op te doffen met de relatief schaarse kleren en spullen die ze tot hun beschikking hebben. Dat blijkt uit het feit dat er veel bezwaar is tegen de luxe waarmee sommige slavinnen zich omhangen. Artikel 1 van het West-Indisch Plakkaatboek (een soort wetboek) bepaalt in 1755: ‘Dat geen slaaven, zij het mulatten, indiaanen off neegers zonder onderscheyd, koussen, schoenen, opgetoomde hoeden off eenig goud off juweelen mogen draagen, dan alleen zal het gepermitteerd zijn goude oorringen te draagen, hals en armbanden met een klyn goude slootje vast te hechten.’