17e-19e eeuw
Het staat in de wet
Een wet uit 1684: niemand in Suriname mag goederen van slaven kopen, omdat ze daardoor alleen maar de neiging zouden krijgen om te stelen.
Plakkaat 111, 112 en 185 uit de zeventiende eeuw: witte mensen in Suriname mogen slaven geen drank verkopen, geen handel met hen drijven en geen dobbel- of andere geldspelen met hen doen. Van dat laatste, bijvoorbeeld, zouden slaven alleen maar het idee kunnen krijgen om op verboden manieren aan geld te proberen te komen.
Een wet uit 1771: slaven mogen geen goud en juwelen aan anderen verkopen. Anders zullen ze sieraden stelen van hun meesters.
Een verbod uit 1762: slaven mogen geen ‘negerspijzen’ meer verhandelen. De verrotte vlees- en viswaren die ze te koop aanbieden zouden een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Hebben slaven geld?
Slaven mogen volgens de wet geen loon ontvangen of geldzaken doen. Toch zijn slaven in Suriname, maar vooral ook op Curaçao, niet helemaal van financiën verstoken. Ze verdienen zelf geld door producten te verkopen of door voor zichzelf te werken met toestemming van de meester. De opbrengsten mogen ze dus gedeeltelijk in hun eigen zak steken. Zelfstandige ambachtsslaven krijgen van hun meester de gelegenheid zelf slaven in dienst te nemen of te kopen. Soms mogen slavinnen een klein handeltje opzetten, wat hun een redelijk inkomen kan verschaffen.
De oudste munt van Suriname: de zogenaamde Papegaaienmunt uit 1679. Je kunt deze bekijken in het Numismatisch Museum in Paramaribo.
Vooral de stadsslaven, die in Suriname twintig procent van de slavengemeenschap uitmaken, hebben meer toegang tot geld. Omdat het eigenlijk niet mag, grijpen koloniale autoriteiten in wanneer zulke economische bezigheden de openbare orde, gezondheid of welzijn in gevaar brengen.