Na de slavernij
Als Nederland de slavernij in 1863 in haar koloniën afschaft, zijn de slaven nog niet echt vrij. Ze zijn verplicht nog tien jaar te werken voor een plantage-eigenaar, al mogen ze die nu zelf uitkiezen. Dat heeft de overheid bepaald omdat de plantages alleen kunnen blijven bestaan als er goedkope werkers zijn. Dit geldt alleen in Suriname en wordt het Staatstoezicht genoemd. Sommige mensen vinden daarom dat de slavernij pas echt is afgeschaft in 1873.
Nieuw is dat de mensen voor hun werk betaald krijgen, al is het niet veel en moeten ze er ook nog belasting over betalen. Op Curaçao is er geen Staatstoezicht, maar een ander systeem om goedkope arbeid voor de plantages te houden. Dat heet paga tera. De geemancipeerde mag dan in zijn hutje op de plantage blijven wonen en er een stuk grond verbouwen, in ruil voor een aantal dagen onbetaalde arbeid per jaar voor de plantage-eigenaar en aan hem afstaan van de stengels van de geoogste mais (brandhout). Bij gebrek aan alternatieven sloten de meeste geemancipeerden zo’n paga tera overeenkomst met de shon.
In Suriname lossen ze het anders op. Daar probeert de koloniale overheid na 1873 de plantagelandbouw te redden door contractarbeiders uit het buitenland te halen. Vanaf 1853 worden in China, Brits-Indië (India) en Nederlands-Indië (Indonesië) jonge mannen en vrouwen geronseld en naar Suriname vervoerd. Nadat hun werkcontract is afgelopen, blijven de meesten in Suriname wonen.